2e Henri Nouwen Lezing |
Last modified: 01 January 1970 02:00:00 |
Hartspier van de mens
Mogen we wel hopen? Maar mogen we nog wel hopen? Elke straat heeft zijn depressieve bewoner en elke dag is er minstens één krantenkop in staat om je de moed te ontnemen. Nogal wat mensen worden koud, cynisch of onverschillig. En zijn dat wel de juiste wapens tegen die existentiële angst die in de lucht hangt? Niet zolang geleden verscheen een boek met de titel: Neen aan een depressieve samenleving. De auteur vraagt zich af: "Treden we na de industriële maatschappij en de maatschappij van de vrije tijd, misschien binnen in een depressieve maatschappij?". Zeker is dat niet, maar de vraag mag je stellen. Er is veel vitaliteit zoek of weggevloeid en men is het er al lang over eens, dat het niet alleen de economische crisis is die je hier de zwarte piet moet toeschuiven. De mens is ziek en de maatschappij ook. Beide zweven wat hulpeloos en onhandig als astronauten in een ruimtetuig op zoek naar hechtingspunten. Zowat honderd jaar geleden zijn de grote religieuze idealen waarvan het Westen leefde, beginnen tanen om later te sterven. Dit zette de deur open voor de profane ideologieën, waaronder het marxisme dat op zijn beurt al weer weg is. Maar ook voor liberalisme en kapitalisme en andere ismen lopen er niet zovelen meer spontaan warm. Wat wel gebleven is, is de individuele en vaak ook narcistische gelukshonger: "als ik het maar goed heb!" of "en ieder mag zich aan de tafel van staat en maatschappij gaan bedienen, maar dan wel nà mij". Terecht kunnen wij de vraag stellen of er nog grote sociale of religieuze projecten zijn die mensen warm maken en mobiliseren? En toch predikt het evangelie niets dan hoop en vertrouwen. Er zijn van Godswege beloften gedaan en zijn Geest van vertroosting is gekomen. Die boodschap moet wel grenzeloos naïef lijken voor velen. Wie kan daar nog in komen? Zijn wij christenen dan echt naïeve sprookjeslezertjes, die dromen van de prins die komt om Assepoester uit de doodsslaap te wekken ? Of meer nog, dromen we misschien niet al te veel van miraculeuze oplossingen? Het is inderdaad niet goed als wij, christenen, al te onnadenkend heenstappen over s werelds angsten of als we al te vlug zeggen: "Het komt wel voor mekaar". Lichtzinnig of sussend idealisme doet het terecht niet meer. Maar evenmin de voluntaristische dadendrang: "We klaren het wel". Nog minder het bezwerende spreken: "Als je meer zou bidden en beter ging leven, zou het je vast beter gaan. Omdat je zon lauwe christen bent, gaat het je niet". Al kan dit theologisch, ascetisch en moreel correct zijn, als psychologische en pedagogische methode is het een miskleun. DE SYMPTOMEN We moeten dus eerst de symptomen onder de loep nemen. Pas daarna kunnen we gaan denken aan een therapie voor onze hopeloosheid. De crisis van de interioriteit
De agressie tegen zichzelf
Het schrijnendst van al is de eenzaamheid en leegte die de jongeren overkomt. Ze hebben nog amper iemand om jij tegen te zeggen: geen ouders, leraars, weinig mensen die hen echt mogen. Een schrijnend voorbeeld staat in het boek De Valk, van de Franse jeugdpastor Guy Gilbert. Hij heeft het over zootherapie voor jongeren. Hij schrijft: " Het volk van lijdende jongeren dat ik in mijn hart draag sinds jaren, is uitzonderlijk geïnteresseerd in dieren. Gekwetst door de wereld van de volwassenen hebben ze uitzinnig nood aan liefde. Ze ontdekken de dieren en ervaren die als een liefdevolle nabijheid. Ze hechten zich meteen en passioneel aan dieren". En de fotos staan erbij: jongens en meisjes met een lammetje in de armen, een hond, een kat, een kanarie en een kip.
De dolende mens in het duister zoekt natuurlijk naar een lampje. Om hem voor te lichten op de weg naar bemoediging en hoop. Maar het zijn vaak maar theelichtjes, die uitwaaien bij de minste wind, of dwaallichten die ze verder het bange bos in lokken. Het zijn trouwens allemaal therapieën van het korte type.
Maar er zijn nog andere adressen voor stuurlozen. De weekbladen staan bol van advertenties met remedies om van zijn kwalen af te komen. Die geluksrecepten komen allemaal zonder uitzondering uit de sector van de psychologie en de lichamelijkheid en staan gerangschikt onder de rubriek genieten. Daar is natuurlijk wel iets in te vinden. Maar er wordt daar in alle talen gezwegen over wegen die verband zouden kunnen houden met nadenken, zelfcontrole, inspanning, bekering of spiritueel leven. Soms valt het woord spiritualiteit wel. Maar dan gaat het om geheime en esoterische wegen naar geluk. Meestal zijn die helemaal gestoeld op het goedkope geloof in heilstechnieken. De bekering van het hart komt niet voor in die reisgids. Er zijn nog meer vluchtwegen. Die houden allemaal verband met een merkwaardig verschijnsel uit de laatste decennia: de vervaging van het christelijk erfgoed van beelden, verhalen, rituelen en gebruiken en hun vervanging door de parallelle wereld van visioenen, waarschuwingen en verschijningen, van nieuwe levenswijsheid of heidense rituelen à la Halloween. Ofwel droomt men van een universele godsdienst die niet gebonden is aan een stichter of een Kerk, zonder al te vaste of al te talrijke leerstellingen en strikte moraal, in elk geval zonder hiërarchie of gemandateerde bedienaars. En bovenal geheel vrijblijvend. Dat is New Age en al zijn satellieten en epigonen. Is dit de echte hoop? Of is het gewoon de projectie van eigen verlangens, een soort geeuwhonger? Daarenboven vraagt deze universele godsdienst nooit een ascetische inspanning van de adepten en ze kent ook geen zonde. Ze eist weinig en ze belooft alles: geen armoede, geen stress en geen conflict. "Sesame open u " en de kast gaat open: er steekt alles in wat op ons verlanglijstje stond. Maar dan ook niets meer. Ja, zelfs dat alles nog niet eens allemaal.
Eerst de fundamentalisten: het zijn ijverige, onverstoorbare en gepassioneerde gelovigen, vast overtuigd van het eigen gelijk en vooral van het ongelijk van anderen. Zij leven van traditie en verklaren die dan ook zonder meer eeuwig. De experiëntialisten echter, steunen op feelings, op aanvoelen en ervaring. Geloven bij hen is tactiel. Ze hebben weinig vaste leer of ritueel. Ze geven je een kit met tools en sleutels waarmee je aan de slag kan gaan. Men heeft het soms smalend over cafetariaspiritualiteit of een religion à la carte. Cox voorspelt dat deze laatste het zullen halen. De nieuwe tijd steekt de neus in de richting van de mystiek. Ze zien geen brood in teksten, tradities of geheugen. Wat Christus 2000 jaar geleden deed of zei is lang voorbij, zeggen ze. "We houden het niet bij feiten maar bij het vrije waaien van de Geest." Hier ligt het hele probleem: hebben we reden om te hopen en waarop is die hoop dan gevestigd? Op feiten of op dromen? Hopen met enige grond onder de voeten? Of gewoon maar gokken?
Wat Charles Péguy zei over het kleine zusje hoop is helemaal waar voor de christelijke theologie van de hoop. Ook in de prediking en de spiritualiteit is ze tot voor heel kort braakliggend terrein gebleven. De zussen geloof en liefde zijn altijd veel royaler bedeeld geweest. Maar al blijft het geloof onmisbaar en is de liefde vast de grootste, het is zeer de vraag of - voor onze tijd - de hoop wel niet de belangrijkste is. Dezelfde Péguy legt God ongeveer deze woorden in de mond: Dat ze geloven, zegt God, verbaast me niet, dat ze liefhebben evenmin, maar dat de mensen blijven hopen, dat verbaast me.
Er is vooreerst een profane hoop. De mens ervaart zichzelf als een reikhalzend wezen: er is geen eind aan zijn verlangen naar zelfrealisatie. Maar hij ervaart even duidelijk zijn grenzen. Zijn hunker is oneindig, zijn mogelijkheden niet. Zijn lichaam is beperkt in tijd en ruimte maar zijn geest niet. Hij is open op het oneindige en gekneld in het voorlopige. Hij moet dus wel hopen. Ofwel neemt hij vrede met dit onaffe zelf, maar dan is hij amper meer dan een misbaksel. Ofwel wil hij leven en moet hij wel uitzien in hoop naar vol-tooiing.
Maar is utopie wel echte hoop? Het marxisme is gevallen; en elke profane utopie loopt zich te pletter op de dood van ieder mens. De mens is dus kennelijk helemaal niet in staat om op eigen kracht de utopie waar te maken. Er zal een surplus aan energie moeten worden gevonden dat van verder komt dan van de mens. Dat is juist het Joods-christelijke messianisme: er zijn eschatologische beloften van Godswege. God breekt binnen in de geschiedenis, vrij en onverdiend, gratis en om niets. Dat ontneemt de mens niet de plicht mee te bouwen aan de stad van de mens. Maar op de bouwwerf mag hij uitzien als een wachter naar een morgen die van elders daagt. Christelijke hoop steunt niet op mensen maar op Gods beloften en op zijn kracht. "Als de Heer de stad niet bouwt, bouwen vergeefs de knechten" (psalm 127).
Zo spreken ook alle profeten, Israëls herauten van de hoop. Ze wakkeren het Messiaans bewustzijn aan en houden de waakvlam van de hoop brandend. Ze sturen ook bij, want het zicht op de ware hoop moet steeds opnieuw scherp worden gesteld. Profeten wijzen er op dat Israël niet op eigen kracht moet rekenen om de beloften waar te maken. Het moet niet steunen op paarden en wagens, op militaire of politieke verdragen met Egypte. Alleen het vertrouwen op het naakte Woord van God is de garantie. En er is nog meer: Israël moet ook niet blindelings en vermetel groot gaan op wat God in het verleden heeft gedaan om zich ontslagen te voelen van elke persoonlijke bekering. De hoop stoelt ook op een deugdzaam leven en op trouw aan de wet. Daarom kunnen profeten ook dreigen. Er komt een Dag van Jahweh waar niets meer overeind blijft van wat menselijk egoïsme en zelfoverschatting hebben gebouwd. De hoop wordt aan de moraal gelinkt. Er is nog een derde bijsturing vanwege de profeten: God belooft niet alleen maar materiële welstand, maar veel meer de vrede van het hart en een nieuwe geest, die de wet van God volledig en moeiteloos aankleeft. God belooft innerlijkheid en bekering en Hij schenkt vergiffenis. Tenslotte wordt het ook steeds duidelijker dat Gods beloften zich niet laten opsluiten in de binnenwereldse geschiedenis en het aardse leven. Dit kader is al te beperkt voor God: "Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde" en daarin zullen alle volkeren delen. De hoop is ook eschatologisch en universeel geworden. De christelijke hoop is dus een tapisserie uit twee kleuren geweven: een soort boek Stromata, waarin zowel het grenzeloos vertrouwen als de vrije medewerking van de mens staan opgeschreven. Zo is de christen altijd een slecht revolutionair, want nooit zegt hij: dit is de laatste revolutie; maar hij is evenzeer een slecht conservatief die nooit kan zeggen: dit is het definitieve establishment.
Hier vindt de christelijke hoop haar definitieve grond: ze is geworteld in een feit: Jezus Verrijzenis. Dit is geen droom of mythe, maar een feit, bevestigd door betrouwbare getuigen: "Wij hebben Hem gezien, met Hem gegeten en gedronken ". En wat Hij heeft voorgedaan zal ook aan ons gebeuren: zoals Christus niet in de klauwen van de dood is gebleven zo ook wij niet. Door de doop is het paasgeheim ook aan ons gebeurd, zegt Paulus in Rm 6. "Wij zijn ontsnapt aan het net van de vogelaar; het net is gescheurd en wij zijn ontkomen; God heeft dit gedaan en wij zijn verheugd" (ps 124, 7).
Hoe nu de hoop bewaren in bange tijden? En waaraan zal men merken dat wij christenen, mensen van hoop zijn? Het christelijk leven is gebouwd op drie pijlers: geloof, hoop en liefde. Die houden mekaar in evenwicht. Waar dit verbroken wordt, raakt de christen uit balans.
Maar omgekeerd is ook het geloof zonder de hoop steriel: een soort archeologische tumulus van opgestapelde voorbije feiten, die amper nog tot iets meer dienen dan om het geheugen te stofferen. Het geloof alleen kan wel bevestigen dat er ooi hoopvolle dingen zijn geweest, maar voor de toekomst heeft het geen boodschap. De krater van Gods verassingen is uitgedoofd. Dit delicate samenspel van geloof en hoop is een fundamenteel kenmerk van een authentieke christelijke spiritualiteit. Want er steekt in het christelijk geloof al een stuk hoop namelijk dat we geloven dat Christus verrezen is (het feit), doet ons al hopen dat dit ook met ons zal gebeuren (de belofte). En omgekeerd: in de hoop zit ook geloof opgeslagen: de hoop dat iets zal gebeuren stoelt enkel op het feit dat er al iets gebeurd is. Er is dan ook een dubbele bekoring voor de christen: vermetel vertrouwen enerzijds en anderzijds gebrek aan verbeelding. Wie alleen maar uitziet naar de toekomst die gebouwd is op eigen inspanning en vaardigheid maar los van elke backing die ons vanuit het geloof komt, wordt spoedig geheugenloos. En geheugenloze revolutionairen belanden vaak het eerst weer in het conservatieve kamp. Ze hadden valse hoop. Aan het andere uiterste staat het gebrek aan verbeelding: de droom dat men risicoloos op zijn weg kan vorderen, door alleen achterom te kijken. Men vergeet daarbij dat elk nieuw moment een nog niet uitgeprobeerd plus in zich draagt. Hoop en liefde
Geloof, hoop en liefde: de grote drie. Geen een van de drie kan de ander missen. Het geloof ziet wat er al is, de hoop zegt wat er nog komen moet; de liefde bemint wat er is, de hoop houdt al van wat er nog niet is, maar zal zijn. Zou dan voor onze tijd althans en onze kwalen de hoop niet tijdelijk de grootste zijn? Al kunnen wij geen van de drie missen.
Bidden is precies zich ophouden tussen geloof en hoop, tussen verleden en toekomst. Wie bidt neemt eerst de mirabilia Dei van vroeger onder de ogen; hij "herinnert zich de grote daden die de Heer heeft gedaan". Hij raadpleegt zijn geheugen en voedt het dagelijks aan de lectio divina. Maar hij ziet evenzeer met brandend hart uit naar de tijd van de voleinding. Bidden is staan tussen Maria en Simeon, tussen een Magnificat en een Nunc dimittis, tussen dankzegging en verwachting. Is er voor een cultuur (en een Kerk) van depressie wel een andere therapie dan die van het gebed ? "Omdat ge niet bidt, hebt ge de moed verloren", zou Johannes zeggen moest hij zijn Apocalyps vandaag herschrijven. Er is nog een tweede oefening in hoop: het doen en het engagement. Er heerst veel besluiteloosheid in onze samenleving: om te huwen, om zich voor altijd te binden, om trouw en volhardend een zaak te dienen. Er is de dwangbuis van het narcisme dat zich niet kan losmaken van eigen comfort, van waterdichte garanties, van de mentaliteit zich tegen en voor alles te verzekeren. Er is echt iets aan de hand met onze tijdsbeleving: niemand kan nog wachten, alles moet meteen. We zullen het moeten leren de tijd tot onze bondgenoot te maken, hem tam te maken, in afwachting dat we weer gevoelig worden voor wat we klassiek Gods Voorzienigheid noemen. Wanneer zullen wij kunnen aanvaarden dat God beter voor ons zorgt dan wij dit ooit voor onszelf zouden kunnen doen ?
In deze sfeer van voorlopigheid ontstaat fataal ook een crisis van de trouw. Op zovele gebieden: in huwelijk, vriendschap, zakenleven en relaties allerhande. Naar trouwe mensen ziet men soms niet eens meer met bewondering op, eerder met een tikje medelijden. Zo scheurt het weefsel van een samenleving en de naadloze tuniek van de liefde. In de geschiedenis van de mensheid en de Kerk, ging trouw altijd gepaard met diepmenselijke dramatiek. Daar is Jefte en Antigone. Was die trouw nog gedeeltelijk helemaal heidens, ze had iets nobels. Onze tijd kent die dramatiek en tragiek nauwelijks nog. Maar ze kent een andere tragiek die minder nobel is: de pijn van zovele verlaten partners, van ouderloze kinderen, de vermoeidheid van het steeds weer met iemand anders te proberen, het cynische afdanken van een oudere werknemer, het koele verbreken van afspraken en contracten. Ontrouw maakt de samenleving grondig depressief, want ze doet de hoop verdwijnen. Ze ontneemt aan het park de chlorofyl, het groen is weg. Daarenboven zet ontrouw zich verder, vlugger dan een heksenkring op een herfstmorgen in het woud: elke ontrouw bekoort de andere partij om ook zo te worden.
Is er hoop in de Kerk? Ook daar lijkt die soms zoek. Soms is het ongepast te zeggen dat er toch nog dingen goed gaan in de Kerk. Er zijn natuurlijk redenen voor een stuk ontmoediging: innerlijke spanningen, kritiek, onbehagen, vermoeidheid, het verdringen van de religie naar het privé-domein, slinkende zondagspraktijk, nauwelijks nog roepingen. Is de Kerk ook al in depressie?
De bijbel staat bol van woorden van troost. Vooral bij de profeten. Jesaja heeft trouwens een heel Boek van de Vertroosting. Maar heel op het eind van de Schrift staat een boekje, een handleiding over hoe overleven in bange tijden?: de Apocalyps. Het is een boek vol beelden en visioenen, vol geheimen over wat ons allemaal zo te wachten staat. Schrikwekkende visioenen. Maar toch is het boek geschreven als troostende lectuur voor de christelijke gemeenschap in tijden van vervolging, angst en dood. De eerste therapie die er wordt aangereikt voor een depressieve tijd is deze: wie leidt de loop der dingen? Christus. Midden al dat geharrewar "houdt Hij de zeven sterren in zijn rechterhand en wandelt tussen de zeven kandelaars "(Apk 2,1). Jezus wandelt rustig tussen de zeven gekwelde kerken. Hij voedt ze, Hij leidt ze en geneest ze. Er is geen fataliteit van de duisternis in deze wereld. De Apocalyps weigert zo te denken. Christus de-fataliseert de geschiedenis. Niets is fataal. Dat geldt vooral voor de Kerk. Het is Jezus die de strijd leidt tussen goed en kwaad. Met zijn Woord en zijn manna houdt Hij de Kerk overeind. Maar kunnen wij dat Boek wel lezen? "Toen zag ik aan de rechterhand van degene die op de troon was gezeten, een boek, van binnen en van buiten beschreven, verzegeld met zeven zegels. Er kwam een krachtige engel die met luide stem riep: Wie is waardig het boek te openen en de zegels te verbreken? Maar niemand, noch in de hemel, noch op aarde, kon het boek openen en onderzoeken. Ik begon toen bitter te wenen, omdat niemand werd gevonden die waardig was het boek te openen en te lezen. Maar toen zei een van de Oudsten tegen mij: niet wenen. De leeuw uit de stam van Juda, de afstammeling van David, hij heeft het middel gevonden om het boek met de zeven zegels te openen" (Apk 5, 1-5). Een goed deel van onze depressiviteit komt voort uit het feit dat wij onbekwaam zijn om dat boek te lezen. Wij zien alleen de buitenkant van de geschiedenis. Alleen de leeuw uit Juda kan ook de binnenzijde lezen: de verborgen zin van de geschiedenis. Het Lam kan dat. Maar dat Lam al staat het rechtop is als doorstoken, zegt de Ziener. De hele Apocalyps maakt duidelijk dat zachte en zwakke krachten de geschiedenis leiden, als daar zijn: de zaligsprekingen, het geduldig aanvaarde lijden en bovenal de ongespierde vruchten van de heilige Geest: "liefde, vreugde, vrede, zachtmoedigheid, geduld, trouw en zelfbeheersing"(cfr Gal 5, 22). Dat alles staat beschreven met prachtige beelden. De Apocalyps staat vol dieren. Langs de ene zijde: de krachtige, de draak, het beest van de aarde, het beest van de zee, de slang, de sprinkhanen, de kikkers Ze dreigen, maar ze zijn eigenlijk onmachtig. Langs de andere zijde staat één dier: het zwakste en meest hulpeloze, een Lam, daarbij nog gekwetst en als doorstoken. En dat Lam overwint.
De Apocalyps begint met zeven brieven aan zeven kerken. Alle kerken hebben hun goede kanten, maar elk van hen ook een zwak punt. Die brieven lijken wel voor onze tijd geschreven. Ik geef er hier vier.
Daar is de kerk van Efese: van buitenaf gezien is ze bloeiend, vol apostolische ijver, ondernemend, creatief, volhardend en waakzaam; ze is niet bezweken aan de sirenenzang van sekten en valse profeten. De schrijver lijkt te zeggen: "Goed zo! Ik ken uw reilen en uw zeilen, uw organisatietalent, uw zin voor planning, structuur en rationaliteit, uw inzet en uw edelmoedigheid. Goed zo!". Maar "Ik moet je verwijten dat je eerste liefde er niet meer is Herinner u bekeer u " (Apk 2, 4). Het is een kerk die veel goed doet: alles draait lekker rond. Maar ze is koud en loopt van binnen leeg. Waar is de frisse liefde van het begin? De naïviteit die risicos neemt in het geloof ? De niet berekenende liefde? De geest van gebed? De vreugde? Een rijke kerk die niets meer verhoopt: Laodicea Erger is het gesteld met de kerk van Laodicea (Apk 3, 14-21): ze is de ellendigste van allemaal. Waarom? "Ik ken je manier van doen: je bent warm noch koud! Was je maar warm of koud! Maar omdat je gewoon lauw bent " (3, 15). Het is een kerk die zogenaamd alles heeft, maar ze is zelfvoldaan en lauw! "Wat zou er mij ontbreken", denkt ze, en "Wie heeft me iets te verwijten? Alles loopt lekker, ik zou echt niet weten waarin ik me moet bekeren." Die zelfvoldaanheid wekt Christus walging op: "Ik braak je uit " (3, 14). Wat moet zon kerk doen? "Schep moed en bekeer je " zegt de Heer. Dat is het punt: een zelfvoldane kerk moet ophouden met alleen op zichzelf te rekenen: ze moet haar zwaartepunt elders leggen: "Kom kopen bij mij " zegt de Heer. Breek uit, uit die gesloten cirkel van het ik kan het best alleen klaren .
De zeven kerken van de Apocalyps staan er nog. De kerk waar alles organisatorisch draait, met onberispelijk beheer, die bulkt van planning en knowhow. Maar waar is haar interioriteit, haar geloof en haar gebedscultuur? Dat is Efese nu. Of de zelfvoldane kerk, rijk en geheel steunend op zichzelf. Selfsupporting. Ze koopt haar mantels en de kruiden voor haar kwalen uitsluitend bij zichzelf; ze heeft haar eigen apotheek. Ze waant zich rijk maar ze is naakt. Ze is lauw. Dat is Laodicea nu. Maar er zijn ook arme kerken, gekritiseerd en vervolgd, zonder middelen. Maar ze leven van het naakte Woord. De Heer zegt: "Je moet niets vrezen". Aan zulke kerken is zelfs veel beloofd: trouw, grote apostolische vruchtbaarheid, de sterkte van een tempelzuil en de uiteindelijke openbaring van al Gods geheimen. Dat is Smyrna en Filadelfia nu. Je vraagt misschien: wie is Efese, Laodocea, Smyrna of Filadelfia nu? Wij zijn het allemaal tegelijk!
Het enige waar hij nog van kan leven is hoop, de goddelijke hoop nog wel, die enkel steunt op God, die zelfs de doden uit hun graven roept. Zonder deze radicale hoop kan de martelaar niets. Hij is geen held maar veeleer het wonder van Gods gratuite genade. De martelaar is de icoon van de hoop in de Kerk ten overstaan van de wereld, omdat hij zich restloos overgeeft aan de God van de hoop. Hij is dan ook geheel vrij "als een vogel ontsnapt aan het net van de vogelaar" (ps 124, 7). En in zijn hart zijn geloof, hoop en liefde tot één knoop verstrengeld. Niet iedereen krijgt de genade van het rode kleed van de martelaar. Maar er zijn ook witte martelaars en in die van de martelaars in witte gewaden, kunnen we allen meestappen. We zijn allen martyres-getuigen, als we durven te spreken over God in de goelags van deze maatschappij, als we blijven volharden in het geloof ondanks alle mediatieke en andere spot, telkens als we weerstaan aan de sirenes of moeten doorvaren door de engte van Scylla en Charibdis, telkens we het ons aangedane onrecht vergeven of als we kwaad met goed vergelden; maar vooral als we blijven geloven en hopen dat het goede sterker is dan al het kwade samen en daarom ook blijven beminnen en handelen. Wij kunnen allen martelaars zijn, iconen van de hoop voor deze wereld. En die hoop is de hartspier van de mens en de groene long van onze samenleving.
Utrecht, 16 december, 2000. |